Zorgpad

Heupdysplasie

Het heupgewricht bestaat uit een kop en een kom waarin de kop beweegt. Onder normale omstandigheden staat de kop stabiel in het midden van de kom en is de kom voldoende diep. Bij heupdysplasie is de kom niet diep genoeg. De heupkop kan daardoor verschuiven in de kom en (gedeeltelijk) in en uit de kom glijden. Soms zit de heupkop helemaal niet meer in de kom. Dit heet heupluxatie. Als de heupkop niet stabiel in de kom zit, krijgt het gewricht niet de kans om zich goed te ontwikkelen.

  1. Het heupgewricht

    Het heupgewricht

    Het heupgewricht verbindt het bekken met het bovenbeen. De heupkop bevindt zich aan het uiteinde van het bovenbeen, de heupkom maakt deel uit van het bekken.

    Het heupgewricht is een kogelgewricht. Bij het lopen en bewegen draait de kop van het bovenbeen soepel rond in de kom van het bekken. Het gewricht wordt op zijn plaats gehouden door een stevig kapsel met daaromheen pezen en spieren.

    De heupkop is bekleed met een laag kraakbeen. Dit is een zacht, glad en elastisch weefsel. Het kraakbeen zorgt ervoor dat de kop soepel in de kom kan ronddraaien.

  2. De oorzaak

    De oorzaak

    Heupdysplasie wordt vaak afgekort als “DDH”. Dit staat voor ‘Developmental Dysplasia of the Hip’. Letterlijk betekent dit dus dat er sprake is van een verstoring van de normale ontwikkeling van het heupgewricht. Meerdere factoren spelen een rol bij het ontstaan van heupdysplasie.

    Erfelijkheid lijkt belangrijk te zijn. Baby’s waarbij DDH in de familie voorkomt, hebben een grotere kans om zelf ook dysplasie te hebben. Hoe dichter bij in de familie; hoe groter de kans. Als een ouder, broer of zus werd behandeld voor dysplasie is de kans vijf keer groter dan normaal.

    De kans op DDH is bij meisjes vier eer groter dan bij jongens. Dit komt doordat meisjes gevoeliger zijn voor hormonen van de moeder die de banden slap maken (net voor de bevalling om de bevalling gemakkelijker te maken). Hierdoor worden de kapsels en banden slapper en komt de heup losser in de kom te zitten.

    De ligging in de baarmoeder kan de ontwikkeling van het heupgewricht ook beïnvloeden. Kinderen die in stuitligging hebben gelegen, hebben een grotere kans op de aandoening. Net als oudste kindjes, omdat zij over het algemeen minder bewegingsruimte in de baarmoeder hebben.

    Als laatste is de positie van de heupjes na de geboorte nog van belang. Kinderen die veel in spreidstand in een draagdoek liggen, hebben minder heupdysplasie. Inbakeren lijkt juist een grotere kans op heupdysplasie te geven.

  3. De klachten

    De klachten

    Heupdysplasie leidt in eerste instantie niet tot pijnklachten. Wel is vaak een duidelijke bewegingsbeperking zichtbaar of een korter been. Het landelijk beleid is om DDH zo vroeg mogelijk vanaf de derde maand te ontdekken en te behandelen. Niet-behandelde heupdysplasie leidt tot verhoogde belasting van het kraakbeen, met als gevolg het op jongere leeftijd ontstaan van artrose.

  4. De diagnose

    De diagnose

    Uw verhaal en het lichamelijk onderzoek van uw kind zijn belangrijk voor het stellen van de diagnose. Als aanvullend onderzoek wordt er een echo of een röntgenfoto gemaakt. 

  5. De behandeling

    De behandeling

    Heupdysplasie is over het algemeen goed te behandelen. Er zijn wel verschillen in het gemak waarmee dit lukt. In milde gevallen van heupdysplasie bestaat de behandeling meestal uit een afwachtend beleid. Hierbij houden we de ontwikkeling van de heupjes in de gaten met een echo of röntgenfoto.

    Als de heupdysplasie ernstiger is, starten we vaak met een spreidbehandeling. Het doel van de behandeling is ervoor te zorgen dat de heup weer stabiel midden in de kom komt te staan. Dit lukt het beste met de heupjes in spreidstand. Door de druk van de kop in het kommetje ontstaat een groeiprikkel. Die groeiprikkel stimuleert de ontwikkeling van het kommetje.

    De spreidmiddelen moeten over het algemeen 23 uur per dag gedragen worden en mogen worden afgedaan bij aankleden en in bad gaan. Na één tot twee weken komt het kind terug op de polikliniek voor controle van de spreider. Na drie maanden maken we een nieuwe echo of foto om te kijken wat het resultaat is van de behandeling.

    De behandelduur is gemiddeld zes maanden (waarvan een gedeelte alleen tijdens de slaapjes). Het kan ook langer of korter zijn, afhankelijk van de ernst van de dysplasie en het gemak waarmee het kommetje zich herstelt.

    De behandeling hoort geen pijn te doen, maar kinderen kunnen de eerste dagen van de behandeling wel wat huilerig zijn. Ze kunnen spierpijn krijgen van het spreiden, vooral als ze erg stijf zijn.

    Wanneer er sprake is van een dysplasie met luxatie van de heup, dan wordt u met uw kind doorverwezen naar het Sophia Kinderziekenhuis. De behandeling en nabehandeling bij heupluxatie is intensiever en er zijn ook vaker controles nodig.
      

  6. Meer informatie

    Meer informatie

    Kijk voor meer informatie op de website van de Vereniging voor afwijkende heupontwikkeling.

Naar boven